9 And when he had opened the fifth seal, I saw under the altar the souls of them that were slain for the word of God, and for the testimony which they held:
10 And they cried with a loud voice, saying, How long, O Lord, holy and true, dost thou not judge and avenge our blood on them that dwell on the earth?
11 And white robes were given unto every one of them; and it was said unto them, that they should rest yet for a little season, until their fellowservants also and their brethren, that should be killed as they were, should be fulfilled.
1Deze onderzoekt de wijsheid aller ouden, en is bezig in de profetieën.
2De vertelling der vermaarde manen onthoudt hij, en in kloeke spreuken gaat hij met hen om.
3Hij onderzoekt verborgen spreekwoorden, en in raadselen der spreuken oefent hij zich.
4Midden onder de groten dient hij, en onder de vorsten wordt hij gezien.
5Het land van vreemde volken doorreist hij, want hij heeft wat goed en kwaad is onder de mensen beproefd.
6Hij begeeft zijn hart tot de Here, om vroeg te komen tot degene die hem gemaakt heeft, en tot de Allerhoogste smeekt hij.
7En doet zijn mond open tot het gebed, en smeekt voor zijn zonden.
8Indien die grote Here wil, zo zal hij met de geest des verstands vervuld worden.
9Hij zal de woorden zijner wijsheid als een regen uitgieten, en in zijn gebed dankt hij de Here.
10Hij maakt zijn raadslag en wetenschap recht, en overlegt zijn verborgen dingen.
11Hij brengt de onderwijzing zijner leer te voorschijn, en in de wet van het verbond des Heren roemt hij.
12Velen zullen zijn verstand prijzen, en dat zal in eeuwigheid niet uitgewist worden.
13Zijn gedachtenis zal niet vergaan, en zijn naam zal leven tot in alle geslachten.
14Zijn wijsheid vertellen de volken, en de gemeente verkondigt zijn lof.
15Indien hij in het leven blijft, zo zal hij een betere naam nalaten dan duizend anderen; en indien hij komt te rusten, zo verkrijgt hij die voor zich.
16Nog zal ik vertellen hetgeen ik bedacht heb, want ik ben vervuld gelijk de volle maan.
17Gij heiligen hoort mij, en spruit uit gelijk een roos, die geplant is aan een stromend water;
18En brengt een bloem voort gelijk een lelie; geeft een reuk van u, en zingt een lofzang.
19Looft de Here over al zijn werken met gezang der lippen, en met citers; en zegt zo in uw dankzegging:
20De werken des Heren zijn alle zeer schoon, en al wat hij gebiedt geschiedt in zijn tijd; men mag niet zeggen: Wat is dit? want al deze dingen zullen op hun tijd onderzocht worden.
21Door zijn woord stond het water gelijk een hoop, en door het woord van zijn mond de boezem der wateren.
22Al zijn welbehagen is in zijn gebod, en daar is niemand die verminderen zal hetgeen hij behouden wil.
23De werken van alle vlees zijn voor zijn aangezicht, en daar kan niets verborgen worden voor zijn ogen.
24Van eeuw tot eeuw ziet hij daarop, en daar is niets te wonderlijk voor hem.
25Men mag niet zeggen: Wat is dit? want alle dingen zijn tot hun gebruik geschapen.
26Zijn zegen bedekt de aarde gelijk een rivier, en gelijk een watervloed het droge land dronken maakt;
27Zo erven de volken zijn toorn, gelijk hij de wateren in pekel verkeert.
28Zijn wegen zijn de heiligen recht, gelijkerwijs zij de goddelozen tot aanstoot zijn.
29Goede dingen zijn in het begin voor de goede mensen geschapen, zo de kwade dingen voor de zondaars.
30Het voornaamste dat tot het leven des mensen nodig is, is water, en vuur, en ijzer, en zout, en tarwemeel, en melk en honig, druivenbloed, en olie, en een kleed.
31Alle deze gelijk ze de godvrezende goede dingen zijn, zo worden ze de zondaar in kwaad verkeerd.
32Daar zijn de geesten die tot wraak geschapen zijn, en door hun gramschap bevestigt God hun geselen, als de tijd voleindigd is, dan gieten zij hun sterkte uit, en stillen de gramschap desgenen die ze gemaakt heeft.
33[39:33] Het vuur en de zee, en de honger, en de dood; al deze dingen zijn tot wraak geschapen. [39:34] De tanden der wilde dieren, en de schorpioenen, en adders, en het zwaard doende wraak aan de goddelozen tot hun verderf. [39:35] In zijn bevel verheugen zij zich,
34[39:36] En op de aarde zijn zij gereed tot zijn diensten, en wan neer hun tijd gekomen is, zo overtreden zij het woord niet. [39:37] Daarom ben ik van het begin af hierin bevestigd geworden, en heb deze dingen overdacht en in geschrift nagelaten.
35[39:38] Al de werken des Heren zijn goed, en al wat nodig is verleent hij als het tijd is. [39:39] En men mag niet zeggen: Dit is bozer dan dat, want alle dingen zullen op hun tijd goed gekend worden. [39:40] En nu, lofzingt met uw ganse hart en mond, en looft de naam des Heren.