17 When the poor and needy seek water, and there is none, and their tongue faileth for thirst, I the Lord will hear them, I the God of Israel will not forsake them.
18 I will open rivers in high places, and fountains in the midst of the valleys: I will make the wilderness a pool of water, and the dry land springs of water.
19 I will plant in the wilderness the cedar, the shittah tree, and the myrtle, and the oil tree; I will set in the desert the fir tree, and the pine, and the box tree together:
20 That they may see, and know, and consider, and understand together, that the hand of the Lord hath done this, and the Holy One of Israel hath created it.
1Toen zijn Sisinnes de ondervoogd in Celo-Syrië en Fenicië, en Sathrabusan en hun metgezellen gehoorzaam geweest aan hetgeen door de koning Darius was verordineerd;
2En hielden vlijtig de hand aan de heilige werken: en waren de oudsten der Joden en de opzieners des tempels behulpzaam.
3En de heilige werken gingen gelukkig voort, als de profeten Haggai en Zacharia profeteerden.
4En zij volbrachten die, door het bevel des Heren de God van Israël, en met goedvinden van Cyrus, en Darius, en Artaxerxes, de koningen van Perzië.
5Zo werd het heilige huis voltooid tot op de drieëntwintigste dag der maand Adar, in het zesde jaar des konings Darius.
6En de kinderen Israëls, en de priesters en de Levieten, en de anderen die uit de gevangenis daarbij gevoegd waren, deden volgens hetgeen in het Boek van Mozes geschreven staat;
7En offerden tot de inwijding van de tempel des Heren honderd stieren, tweehonderd rammen, vierhonderd lammeren;
8En voor de zonden des gansen volks Israëls twaalf bokken, naar het getal der oversten van de twaalf geslachten Israëls,
9En de priesters en de Levieten stonden naar de geslachten, bekleed met lange klederen, over de werken des Heren, de God Israëls, volgens het boek van Mozes: en de deurwachters stonden aan elke poort.
10En de kinderen Israëls, die uit de gevangenis waren, hielden het Pascha, op de veertiende dag der eerste maand, als de priesters en Levieten geheiligd waren.
11Doch al de kinderen Israëls, die uit de gevangenis waren gekomen, waren niet tezamen geheiligd, maar de Levieten waren tezamen geheiligd.
12En zij slachtten het Pascha voor al de kinderen der gevangenis, en voor hun broederen de priesters, en voor zichzelf.
13En de kinderen Israëls, die uit de gevangenis waren, aten het Pascha, namelijk al die afgescheiden waren van de gruwelen der volken van het land, en die de Here zochten.
14En zij hielden het feest der ongezuurde broden zeven dagen lang, zich verheugende voor de Here;
15Omdat Hij de raad van de koning der Assyriërs tot hen had gewend, om hun handen te sterken in de werken des Heren, de God Israëls.