1Alle wijsheid is van de Here, en is met hem in der eeuwigheid.
2Wie zal het zand der zee en de droppelen van de regen en de dagen der eeuwen tellen?
3Wie zal de hoogte des hemels, en de breedte der aarde, en de afgrond, en de wijsheid naspeuren?
4De wijsheid is eer dan alle dingen geschapen, en het verstand der kloekheid is van de eeuwen af.
5Het woord Gods, die in de allerhoogste plaatsen woont, is de fontein der wijsheid, en haar wegen zijn eeuwige geboden.
6Wie is de wortel der wijsheid ontdekt geweest? en wie heeft haar kloeke werken gekend?
7Eén is er wijs, zeer vreselijk, zittende op zijn troon.
8De Here zelf heeft haar geschapen, en heeft haar gezien en heeft haar geteld.
9En heeft haar uitgegoten over al zijn werken; zij is bij alle vlees naar zijn gave, en hij verleent haar degenen die hem lief hebben.
10De vreze des Heren is eer, en roem, en vrolijkheid, en een kroon der verheuging.
11De vrees des Heren vermaakt het hart, en geeft vrolijkheid en vreugde, en een lang leven.
12Die de Here vreest die zal het welgaan in de laatste dagen, en in de dag van zijn dood zal hij gezegend worden.
13Het begin der wijsheid is de Here vrezen, en zij is met de gelovigen tezamen geschapen in 's moeders lichaam.
14Bij de mensen heeft zij een eeuwig fundament gelegd, en bij hun zaad zal zij worden vertrouwd.
15De verzadiging der wijsheid is de Here vrezen, en zij maakt hen dronken van haar vruchten.
16Haar gehele huis vervult zij met haar wellustigheden, en haar schuren van haar gewas;
17En beide zijn het gaven Gods tot vrede.
18De kroon der wijsheid is de Here vrezen, doende voort spruiten vrede en volkomen gezondheid, en de roem verbreidt hem voor degenen, die hem liefhebben.
19De wijsheid giet de wetenschap en de kennis van het verstand uit als een plasregen en verhoogt de heerlijkheid der genen, die haar vasthouden.
20De wortel der wijsheid is de Here vrezen, en haar takken zijn een lang leven.
21De vreze des Heren verdrijft de misdaden, en bijblijvende keert zij toorn af.
22Een toornig man zal niet kunnen gerechtvaardigd worden, want de hevigheid zijns toorns is hem ten val.
23Een lankmoedig man zal een tijdlang verdragen, en ten laatste zal hem de vrolijkheid vergelden.
24Hij zal zijn woorden een tijdlang verbergen, maar de lippen van velen zullen zijn verstand verhalen.
25In de schatten der wijsheid zijn gelijkenissen der wetenschap, maar de godsdienstigheid is de zondaar een gruwel.
26Hebt gij lust tot wijsheid, zo bewaar de geboden, en de Here zal u deze verlenen,
27Want de vreze des Heren is wijsheid en tucht, en zijn wel behagen is geloof en zachtmoedigheid.
28Als gij behoeftig zijt, zo wantrouw de vreze des Heren niet, en ga niet tot hem met een dubbel hart.
29Maar de geveinsden niet met monden der mensen: en neem acht op uw lippen. [1:30] Verhef uzelf niet, opdat gij niet valt, en schande brengt over uw ziel.
30[1:31] Want de Here zal al uw verborgen dingen openbaren, en u in het midden der vergadering ter nederwerpen. [1:32] Omdat gij tot de vreze des Heren niet met waarheid zijt gekomen, en uw hart vol is van bedrog.