9 And when he had opened the fifth seal, I saw under the altar the souls of them that were slain for the word of God, and for the testimony which they held:
10 And they cried with a loud voice, saying, How long, O Lord, holy and true, dost thou not judge and avenge our blood on them that dwell on the earth?
11 And white robes were given unto every one of them; and it was said unto them, that they should rest yet for a little season, until their fellowservants also and their brethren, that should be killed as they were, should be fulfilled.
1De wijsheid van Jesus Sirach. Eerste afdeling. De wijsheid in de practijk van het leven. Eerste reeks. De wijsheid en onze plichten jegens God en mensen. Inleiding. Het zedelijk karakter van de wijsheid. Alle wijsheid komt van den Heer, En bij Hem blijft zij tot in eeuwigheid.
2Het zand van de zee, de druppels van de regen, En de dagen der eeuwen, wie kan ze tellen?
3De hoogte des hemels, de breedte der aarde, En de diepte van de oceanen, wie zal ze doorgronden?
4Maar vóór alle dingen werd de wijsheid geschapen, En van eeuwigheid bestaat de verstandige kennis.
6De wortel der wijsheid, wien werd ze geopenbaard, En haar raadsbesluiten, wie kan ze kennen?
8Eén is er wijs, bovenmate vreeswekkend: De Heer, die op zijn troon is gezeten!
9Hij heeft haar geschapen, gezien en geteld, Over al zijn werken haar uitgestort.
10Zij toeft dus bij allen, naar gelang Hij ze gaf; Hij deelt haar mee aan wie Hem beminnen.
11De vreze des Heren is eer en roem; Zij is blijdschap en een vreugdekrans.
12De vreze des Heren verheugt het hart; Zij geeft blijdschap, vreugde en lengte van dagen.
13Wie den Heer vreest, gaat het goed aan het einde; Op de dag van zijn dood zal hij genade vinden.
14Het begin der wijsheid is den Heer te vrezen; Reeds vóór de geboorte wordt zij de vromen ingeschapen.
15Bij de mensen heeft zij een eeuwige woonstee gevestigd, En zich toevertrouwd aan hun geslacht.
16De volheid der wijsheid is den Heer te vrezen, En dronken maakt zij met haar vruchten.
17Heel haar huis vult zij op met haar schatten, En haar voorraadschuren met haar vruchten.
18De kroon der wijsheid is de vreze des Heren; Zij laat vrede bloeien en blakende welstand.
19Zij doet kennis en verstandig inzicht stromen, En brengt, die haar trouw blijven, hoog in ere.
20De wortel der wijsheid is den Heer te vrezen, En haar takken zijn lengte van dagen.
21De vreze des Heren houdt de zonde verre; Wie daaraan vasthoudt, wendt de gramschap af.
22Wie ten onrechte toornig wordt, krijgt geen gelijk; Want de onstuimigheid van zijn toorn brengt hem ten val.
23Maar de lankmoedige wacht, tot zijn tijd is gekomen; En daarna wordt blijdschap zijn deel.
24Tot het goede ogenblik houdt hij zijn woorden in; Daarom loven de lippen der braven zijn doorzicht.
25In de schatten der wijsheid zijn wijze spreuken; Maar voor den zondaar is godsvrucht een gruwel.
26Begeert ge dus wijsheid, onderhoud de geboden; En de Heer zal ze u schenken.
27Want wijsheid en tucht zijn de vreze des Heren; Trouw en deemoed vinden zijn welbehagen.
28Wees dus niet ongehoorzaam aan de vreze des Heren, En treed haar niet tegen met een weifelend hart.
29Huichel ook niet tegenover de mensen, Maar geef acht op uw lippen;
30Verhef u niet, opdat ge niet valt, En geen schande brengt over uzelf. Want de Heer zal uw geheimen onthullen, En in de kring der gemeente u doen vallen, Omdat ge niet wandelt naar de vreze des Heren, En uw hart vol bedrog is.