9 And when he had opened the fifth seal, I saw under the altar the souls of them that were slain for the word of God, and for the testimony which they held:
10 And they cried with a loud voice, saying, How long, O Lord, holy and true, dost thou not judge and avenge our blood on them that dwell on the earth?
11 And white robes were given unto every one of them; and it was said unto them, that they should rest yet for a little season, until their fellowservants also and their brethren, that should be killed as they were, should be fulfilled.
2Spreek tot de kinderen Israëls, en zeg tot hen: De gezette hoogtijden des Heeren, welke gijlieden uitroepen zult, zullen heilige samenroepingen zijn; deze zijn Mijn gezette hoogtijden.
3Zes dagen zal men het werk doen, maar op den zevenden dag is de sabbat der rust, een heilige samenroeping; geen werk zult gij doen; het is des Heeren sabbat, in al uw woningen.
4Deze zijn de gezette hoogtijden des Heeren, de heilige samenroepingen, welke gij uitroepen zult op hun gezetten tijd.
5In de eerste maand, op den veertienden der maand, tussen twee avonden is des Heeren pascha.
6En op den vijftienden dag der derzelver maand is het feest van de ongezuurde broden des Heeren; zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten.
7Op den eersten dag zult gij een heilige samenroeping hebben; geen dienstwerk zult gij doen.
8Maar gij zult zeven dagen vuuroffer den Heere offeren; en op den zevenden dag zal een heilige samenroeping wezen; geen dienstwerk zult gij doen.
9En de Heere sprak tot Mozes, zeggende:
10Spreek tot de kinderen Israëls, en zeg tot hen: Als gij in het land zult gekomen zijn, hetwelk Ik u geven zal, en gij zijn oogst zult inoogsten, dan zult gij een garf der eerstelingen van uw oogst tot den priester brengen.
11En hij zal die garf voor het aangezicht des Heeren bewegen, opdat het voor u aangenaam zij; des anderen daags na den sabbat zal de priester die bewegen.
12Gij zult ook op den dag, als gij die garf bewegen zult, bereiden een volkomen lam, dat eenjarig is, ten brandoffer den Heere;
13En zijn spijsoffer twee tienden meelbloem, met olie gemengd, ten vuuroffer, den Heere tot een liefelijken reuk; en zijn drankoffer van wijn, het vierde deel van een hin.
14En gij zult geen brood, noch geroost koren, noch groene aren eten, tot op dienzelven dag, dat gij de offerande uws Gods zult gebracht hebben; het is een eeuwige inzetting voor uw geslachten, in al uw woningen.
15Daarna zult gij u tellen van den anderen dag na den sabbat, van den dag, dat gij de garf des beweegoffers zult gebracht hebben; het zullen zeven volkomen sabbatten zijn;
16Tot den anderen dag, na den zevenden sabbat, zult gij vijftig dagen tellen, dan zult gij een nieuw spijsoffer den Heere offeren.
17Gijlieden zult uit uw woningen twee beweegbroden brengen, zij zullen van twee tienden meelbloem zijn, gedesemd zullen zij gebakken worden; het zijn de eerstelingen den Heere.
18Gij zult ook met het brood zeven volkomen eenjarige lammeren, en een var, het jong van een rund, en twee rammen offeren; zij zullen den Heere een brandoffer zijn, met hun spijsoffer en hun drankofferen, een vuuroffer, tot een liefelijken reuk den Heere.
19Ook zult gij een geitenbok ten zondoffer, en twee eenjarige lammeren ten dankoffer bereiden.
20Dan zal de priester dezelve met het brood der eerstelingen ten beweegoffer, voor het aangezicht des Heeren, met de twee lammeren bewegen; zij zullen den Heere een heilig ding zijn, voor den priester.
21En gij zult op dienzelfden dag uitroepen, dat gij een heilige samenroeping zult hebben; geen dienstwerk zult gij doen; het is een eeuwige inzetting in al uw woningen voor uw geslachten.
22Als gij nu den oogst uws lands zult inoogsten, gij zult, in uw inoogsten, den hoek des velds niet ganselijk afmaaien, en de opzameling van uw oogst niet opzamelen; voor den arme en voor den vreemdeling zult gij ze laten; Ik ben de Heere, uw God!
23En de Heere sprak tot Mozes, zeggende:
24Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: In de zevende maand, op den eersten der maand, zult gij een rust hebben, een gedachtenis des geklanks, een heilige samenroeping.
25Geen dienstwerk zult gij doen; maar gij zult den Heere vuuroffer offeren.
26Verder sprak de Heere tot Mozes, zeggende:
27Doch op den tienden dezer zevende maand zal de verzoendag zijn, een heilige samenroeping zult gij hebben; dan zult gij uw zielen verootmoedigen, en zult den Heere een vuuroffer offeren.
28En op dienzelven dag zult gij geen werk doen; want het is de verzoendag, om over u verzoening te doen voor het aangezicht des Heeren uws Gods.
29Want alle ziel, welken op dienzelven dag niet zal verootmoedigd zijn geweest, die zal uitgeroeid worden uit haar volken.
30Ook alle ziel, die enig werk op dienzelven dag gedaan zal hebben, die ziel zal Ik uit het midden haars volks verderven.
31Gij zult geen werk doen; het is een eeuwige inzetting voor uw geslachten, in al uw woningen.
32Het zal u een sabbat der rust zijn; dan zult gij uw zielen verootmoedigen; op den negenden der maand in den avond, van den avond tot den avond, zult gij uw sabbat rusten.
33En de Heere sprak tot Mozes, zeggende:
34Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Op den vijftienden dag van deze zevende maand zal het feest der loofhutten zeven dagen den Heere zijn.
35Op den eersten dag zal een heilige samenroeping zijn; geen dienstwerk zult gij doen.
36Zeven dagen zult gij den Heere vuurofferen offeren; op den achtsten dag zult gij een heilige samenroeping hebben, en zult den Heere vuuroffer offeren; het is een verbodsdag; gij zult geen dienstwerk doen.
37Dit zijn de gezette hoogtijden des Heeren, welke gij zult uitroepen tot heilige samenroepingen, om den Heere vuuroffer, brandoffer en spijsoffer, slachtoffer en drankofferen, elk dagelijks op zijn dag, te offeren;
38Behalve de sabbatten des Heeren, en behalve uw gaven, en behalve al uw geloften, en behalve al uw vrijwillige offeren, welke gij den Heere geven zult.
39Doch op den vijftienden dag der zevende maand, als gij het inkomen des lands zult ingegaderd hebben, zult gij des Heeren feest zeven dagen vieren; op den eersten dag zal er rust zijn, en op den achtsten dag zal er rust zijn.
40En op den eersten dag zult gij u nemen takken van schoon geboomte, palmtakken, en meien van dichte bomen, met beekwilgen; en gij zult voor het aangezicht des Heeren, uws Gods, zeven dagen vrolijk zijn.
41En gij zult dat feest den Heere zeven dagen in het jaar vieren; het is een eeuwige inzetting voor uw geslachten; in de zevende maand zult gij het vieren.
42Zeven dagen zult gij in de loofhutten wonen; alle inboorlingen in Israël zullen in loofhutten wonen;
43Opdat uw geslachten weten, dat Ik de kinderen Israëls in loofhutten heb doen wonen, als Ik hen uit Egypteland uitgevoerd heb; Ik ben de Heere, uw God!
44Alzo heeft Mozes de gezette hoogtijden des Heeren tot de kinderen Israëls uitgesproken.