9 And when he had opened the fifth seal, I saw under the altar the souls of them that were slain for the word of God, and for the testimony which they held:
10 And they cried with a loud voice, saying, How long, O Lord, holy and true, dost thou not judge and avenge our blood on them that dwell on the earth?
11 And white robes were given unto every one of them; and it was said unto them, that they should rest yet for a little season, until their fellowservants also and their brethren, that should be killed as they were, should be fulfilled.
1Toen zij haar dringende bede tot den Heer had geëindigd, stond zij op van de plaats, waar zij zich voor den Heer had neergeworpen,
2riep haar dienstmaagd en ging naar beneden in haar huis. Daar deed zij haar boetekleed uit, legde haar weduwkleed af,
3waste zich en zalfde zich met mirrebalsem. Zij maakte haar hoofdhaar op, legde er een hoofdband omheen, en trok haar feestkleren aan. Zij bond sandalen aan haar voeten, deed haar armbanden om, haar halssnoeren, oorhangers en ringen, en tooide zich met al haar sieraden.
4En de Heer verleende haar nog groter schoonheid, omdat zij zich opsierde niet uit zinnelijkheid maar met een vrome bedoeling; daarom vermeerderde de Heer nog haar schoonheid, zodat zij aan allen verscheen in onvergelijkelijke pracht.
5Nu gaf zij haar dienstmaagd een leren zak met wijn, een kruik olie, geroosterd gerstebrood, vijgenkoeken, brood en kaas, en begaf zich op weg.
6Bij de stadspoort gekomen, troffen zij daar Oezzi-ja aan met de oudsten der stad, die op haar wachtten.
7Toen zij haar zagen, stonden zij stom van verbazing over haar schoonheid,
8maar stelden geen vragen. Zij lieten haar doorgaan en zeiden slechts: De God van onze vaderen schenke u zijn genade en steune u met zijn kracht bij al de plannen, die gij beraamt, opdat Jerusalem op u mag roemen en uw naam wordt genoemd onder het getal van de heiligen en rechtvaardigen.
9En allen, die daar tegenwoordig waren, riepen eenparig: Amen, Amen!
10En in gebed tot den Heer ging Judit met haar dienstmaagd de poort uit.
11Toen zij nu bij het aanbreken van de dag de berg afdaalde, kwamen er assyrische verkenners op haar af, die haar aanhielden en zeiden: Waar komt ge vandaan, en waar gaat ge naar toe?
12Zij antwoordde: Ik ben een hebreeuwse vrouw; ik ben van hen weggevlucht, omdat ik voorzie, dat zij uw prooi zullen worden, daar zij u hebben geminacht en zich niet vrijwillig aan u wilden overgeven, om genade bij u te vinden.
13Daarom dacht ik bij mezelf: Ik zal naar Holoférnes gaan, den legeraanvoerder, om hem hun geheimen te verraden, en hem te zeggen, langs welke weg hij hen overrompelen kan, zonder ook maar één man van zijn leger te verliezen.
14Toen de mannen haar antwoord hadden gehoord, staarden zij haar aan met verbaasde ogen, omdat zij door haar schoonheid waren verbluft.
15En ze zeiden tot haar: Gij hebt uw leven gered, door het besluit te nemen, naar omlaag te komen en tot onzen veldheer te gaan.
16Ge kunt er zeker van zijn, dat hij u goed zal behandelen, als ge voor hem verschijnt, en dat ge hem zeer welkom zult zijn. Zij brachten haar dus naar de tent van Holoférnes, en dienden haar aan.
17Maar nauwelijks was zij voor hem verschenen, of hij werd door haar aanblik overweldigd.
18En zijn dienaars zeiden tot hem: Wie zou het volk der Hebreën kunnen verachten, dat zulke schone vrouwen heeft? Dit alles reeds is reden genoeg, om hen te bestrijden!
19Zodra Judit Holoférnes bemerkte, die gezeten was achter een muskietengaas van purper- en gouddraad, bezet met smaragden en edelstenen,
20zag zij hem aan en boog zich diep voor hem ter aarde, om hem te huldigen. Maar op bevel van hun heer richtten de dienaars van Holoférnes haar op.