9 And when he had opened the fifth seal, I saw under the altar the souls of them that were slain for the word of God, and for the testimony which they held:
10 And they cried with a loud voice, saying, How long, O Lord, holy and true, dost thou not judge and avenge our blood on them that dwell on the earth?
11 And white robes were given unto every one of them; and it was said unto them, that they should rest yet for a little season, until their fellowservants also and their brethren, that should be killed as they were, should be fulfilled.
1Toen de oudsten waren weggegaan, trok Judit zich terug in haar bidvertrek, deed een boetekleed aan, strooide as op haar hoofd, wierp zich neer voor den Heer en riep
2Heer, God van mijn vader Simeon; Gij hebt hem een zwaard gegeven, om wraak te nemen op de vreemdelingen, die in hun bedorvenheid een maagd overweldigden en haar lichaam op schandelijke wijze onteerden.
3Gij hebt toen hun vrouwen ten prooi, hun dochters in gevangenschap en heel hun bezit als buit aan uw dienaars gegeven, die in gloeiende ijver voor U waren ontstoken. Ik smeek U, mijn Heer en mijn God, kom nu ook mij, een weduwe, te hulp.
4Gij hebt bewerkt, wat vroeger geschiedde, en wat erop volgde, hebt Gij beraamd; Gij wilt dus ook, wat nu geschiedt.
5Want al uw wegen zijn gebaand en al uw beslissingen tevoren bepaald.
6Richt thans uw blik op het assyrische leger, zoals Gij vroeger uw blik hebt geworpen op de troepen der Egyptenaren, toen zij in vertrouwen op hun strijdwagens, ruiterij en hun talrijke soldaten, uw dienaars gewapend achtervolgden.
7Toen hebt Gij uw blik over dat leger laten gaan: en de duisternis sloeg hen met verlamming,
8de afgrond greep hun voeten vast en het water golfde over hen heen.
9Heer, laat het ook hun zo vergaan, die op hun overmacht vertrouwen, die groot gaan op hun wagens en speren, op hun schilden, pijlen en lansen;
10hun die niet weten, dat Gij onze God zijt, die van ouds de oorlog beslist; hun die niet weten, dat uw Naam is ‘de Heer’.
11Verhef uw arm, als in vroeger dagen, en breek hun sterkte door uw macht. Verpletter hun kracht onder uw toorn, omdat zij besloten, uw heiligdom te onteren, de woonplaats van uw Naam te bezoedelen, en met hun zwaard de hoornen van uw altaar af te slaan.
12Heer, laat de hoogmoedige met zijn eigen zwaard worden onthoofd;
13maak hem weerloos, als zijn ogen mij zien, en sla hem neer door de slimheid van mijn lippen.
14Verleen mijn hart standvastigheid, om hem te verachten, en geef mij kracht, om hem neer te slaan.
15Want het zal een gedenksteen zijn voor uw Naam, als hij door de hand van een vrouw ten val wordt gebracht.
16Neen, Heer, niet in een groot getal ligt uw macht, en uw beslissing steunt niet op de kracht van paarden. Nooit waart Gij de trotsen genegen, maar het gebed van nederigen en ootmoedigen heeft U altijd behaagd.
17God van de hemel, Schepper der wateren en Heer van het ganse heelal, verhoor het gebed van een rampzalige, die op uw ontferming vertrouwt.
18Heer, gedenk uw verbond, leg mij een schrander woord in de mond en steun de plannen, die ik heb beraamd, opdat uw huis geheiligd blijft,
19en alle heidenen mogen erkennen, dat Gij alleen God zijt, en dat er geen andere is buiten U.