9 And when he had opened the fifth seal, I saw under the altar the souls of them that were slain for the word of God, and for the testimony which they held:
10 And they cried with a loud voice, saying, How long, O Lord, holy and true, dost thou not judge and avenge our blood on them that dwell on the earth?
11 And white robes were given unto every one of them; and it was said unto them, that they should rest yet for a little season, until their fellowservants also and their brethren, that should be killed as they were, should be fulfilled.
1En zijn zoon Josafat werd koning in zijn plaats, en hij sterkte zich tegen Israël.
2En hij leide krijgsvolk in alle vaste steden van Juda, en leide bezettingen in het land van Juda, en in de steden van Efraïm, die zijn vader Asa ingenomen had.
3En de Heere was met Josafat; want hij wandelde in de vorige wegen zijns vaders Davids, en zocht de Baäls niet.
4Maar hij zocht den God zijns vaders, en wandelde in Zijn geboden, en niet naar het doen van Israël.
5En de Heere bevestigde het koninkrijk in zijn hand, en gans Juda gaf Josafat geschenken; en hij had rijkdom en eer in menigte.
6En zijn hart verhief zich in de wegen des Heeren; en hij nam verder de hoogten en de bossen uit Juda weg.
7In het derde jaar nu zijner regering zond hij tot zijn vorsten, tot Ben-chail, en tot Obadja, en tot Zecharja, en tot Nathaneel, en tot Michaja, opdat men zou leren in de steden van Juda.
8En met hen de Levieten, Semaja en Nethanja, en Zebadja, en Asaël, en Semiramoth, en Jonathan, en Adonia, en Tobia, en Tob-adonia, de Levieten, en met hen de priesters Elisama en Joram.
9En zij leerden in Juda, en het wetboek des Heeren was bij hen; en zij gingen rondom in alle steden van Juda, en leerden onder het volk.
10En een verschrikking des Heeren werd over alle koninkrijken der landen, die rondom Juda waren, dat zij niet krijgden tegen Josafat.
11En van de Filistijnen brachten zij Josafat geschenken met het opgelegde geld; ook brachten hem de Arabiëren klein vee, zeven duizend en zevenhonderd rammen, en zeven duizend en zevenhonderd bokken.
12Alzo nam Josafat toe, en werd ten hoogste groot; daartoe bouwde hij in Juda burchten en schatsteden.
13En hij had veel werks in de steden van Juda, en krijgslieden, kloeke helden in Jeruzalem.
14Dit nu is hun telling, naar de huizen hunner vaderen. In Juda waren oversten der duizenden: Adna de overste, en met hem waren driehonderd duizend kloeke helden.
15Naast hem nu was de overste Johanan; en met hem waren tweehonderd en tachtig duizend;
16Naast hem was Amasia, de zoon van Zichri, die zich vrijwillig den Heere overgegeven had; en met hem waren tweehonderd duizend kloeke helden.
17En uit Benjamin was Eljada, een kloek held; en met hem tweehonderd duizend, die met boog en schild gewapend waren.
18En naast hem was Jozabad; en met hem waren honderd en tachtig duizend, ten krijge toegerust.
19Dezen waren in den dienst des konings; behalve degenen, die de koning in de vaste steden door gans Juda gezet had.