9 And when he had opened the fifth seal, I saw under the altar the souls of them that were slain for the word of God, and for the testimony which they held:
10 And they cried with a loud voice, saying, How long, O Lord, holy and true, dost thou not judge and avenge our blood on them that dwell on the earth?
11 And white robes were given unto every one of them; and it was said unto them, that they should rest yet for a little season, until their fellowservants also and their brethren, that should be killed as they were, should be fulfilled.
1Halleluja! Looft Jahweh: want het is goed, Hem te prijzen, Onzen God: want het is lieflijk en schoon, Hem te roemen!
2Jahweh bouwt Jerusalem weer op, En brengt de verstrooiden van Israël bijeen.
3Hij is het, die de gebroken harten geneest, En hun wonden verbindt;
4Die het getal van de sterren bepaalt, En ze allen roept bij haar naam.
5Groot is onze Heer, geweldig zijn macht, Zijn wijsheid oneindig;
6Jahweh richt de nederigen op, Maar de bozen werpt Hij ter aarde.
7Heft Jahweh een jubelzang aan Speelt op de citer voor onzen God:
8Die de hemel met wolken bedekt, En de regen bereidt voor de aarde. Die op de bergen gras doet ontspruiten, En groen voor de beesten, die den mens moeten dienen;
9Die aan het vee zijn voedsel geeft, En aan de jonge raven, die er om roepen.
10Hij vindt geen vreugde in de sterkte der paarden, Hem verheugen geen krachtige schenkels;
11Maar Jahweh heeft behagen in hen, die Hem vrezen, En die smachten naar zijn genade!