2De hemelen verhalen de glorie van God, Het firmament verkondigt het werk zijner handen;
3De dag roept het toe aan de andere dag, En de nacht meldt het weer aan de nacht.
4Geen taal en geen woorden, Hun stem hoort men niet;
5Toch galmen over heel de aarde hun klanken, Tot aan de grenzen der wereld hun tonen.
6Hij heeft voor de zon een tent opgeslagen In het midden der zee; Ze is als een bruidegom, die uit de bruidskamer treedt, Stralend van vreugd als een held, die zijn loopbaan begint.
7Haar opgang is aan het eind van de hemel, Haar kringloop tot aan het andere eind; Niets blijft verborgen Voor haar gloed.
8Jahweh’s wet is volmaakt: een verkwikking der ziel; Jahweh’s gebod betrouwbaar: een wijsheid voor eenvoudigen;
9Jahweh’s bevelen rechtvaardig: een vreugd voor het hart; Jahweh’s voorschrift onberispelijk: een licht voor de ogen;
10Jahweh’s woord zonder smet: voor eeuwig bestendig; Jahweh’s oordelen waarheid: alle rechtvaardig!
11Kostbaarder zijn ze dan goud en edel metaal; Zoeter dan honing en zeem uit de raten.
12Ook uw dienaar weet ze naar waarde te schatten: Wie ze trouw onderhoudt, wordt rijk beloond.
13Maar wie kan al zijn fouten kennen? Vergeef mij ook, die ik me niet ben bewust.
14Maar behoed ook uw dienaar voor zelfoverschatting; Laat die niet over mij heersen! Dan zal ik altijd smetteloos blijven, En rein van grote zonden;
15Dan zal het woord van mijn mond U behagen, Met het gepeins van mijn hart, o Jahweh, mijn Rots en Redder!