9 And when he had opened the fifth seal, I saw under the altar the souls of them that were slain for the word of God, and for the testimony which they held:
10 And they cried with a loud voice, saying, How long, O Lord, holy and true, dost thou not judge and avenge our blood on them that dwell on the earth?
11 And white robes were given unto every one of them; and it was said unto them, that they should rest yet for a little season, until their fellowservants also and their brethren, that should be killed as they were, should be fulfilled.
2Komen de koningen der aarde bijeen, Spannen de vorsten samen tegen Jahweh en zijn Gezalfde:
3"Laat ons hun ketens verbreken, Ons van hun boeien ontslaan!"
4Die in de hemelen woont, lacht hen uit, Jahweh bespot ze;
5Dan dreigt Hij ze toornig, Doet ze rillen voor zijn gramschap:
6"Ik zelf stel Mij een koning aan, Op Sion, mijn heilige berg!"
7Nu wil Ik Jahweh’s beslissing verkonden; Hij heeft Mij gezegd: Gij zijt mijn Zoon; Ik heb U heden verwekt.
8Vraag Mij: dan geef Ik U de volkeren tot erfdeel, En de grenzen der aarde tot uw bezit;
9Gij moogt ze vermorzelen met ijzeren knots, En stuk slaan als een aarden pot.
10Koningen, bedenkt het dus wel; Weest gewaarschuwd, wereldregeerders!
11Dient Jahweh in vreze; Beeft, en kust Hem de voeten!
12Anders ontsteekt Hij in toorn, en loopt gij uw verderf tegemoet, Want licht kan zijn gramschap ontvlammen. Gelukkig, wie tot Hem zijn toevlucht neemt!