10 And Jabez called on the God of Israel, saying, Oh that thou wouldest bless me indeed, and enlarge my coast, and that thine hand might be with me, and that thou wouldest keep me from evil, that it may not grieve me! And God granted him that which he requested.
1Voor muziekbegeleiding. Een psalm van David; een lied.
2U komt een lofzang toe In Sion, o God! U moet een dankoffer worden gebracht, In Jerusalem, Heer!
3Gij verhoort het gebed, Alle vlees komt tot U;
4En al drukt onze schuld ons nog zo zwaar, Gij vergeeft onze zonden.
5Gelukkig, dien Gij uitverkiest en aanneemt, Om in uw voorhof te wonen: Die ons laven aan het goede van uw huis, Van uw heilige tempel!
6Met wonderen verhoort Gij ons in uw trouw, O God van ons heil; Gij, de hoop van alle grenzen der aarde, En ongenaakbare zeeën!
7Gij, die de bergen door uw kracht hebt gegrond, En met macht zijt omgord;
8Die het bulderen der zeeën bedaart, En het gebruis van haar golven. Ontsteld staan de volken,
9Vol vrees, die de grenzen der aarde bewonen: Voor uw tekenen daar, waar de morgen gloort, En waar Gij de avond doet juichen.
10Gij draagt zorg voor de aarde, En drenkt ze volop; Gij stort er een rijke zegen op uit, Gods vloed heeft altijd water genoeg. Gij maakt haar gereed voor haar koren, Zó maakt Gij ze klaar:
11Gij drenkt haar voren, bevochtigt haar kluiten, En maakt ze door regenslag week. Dan zegent Gij haar kiemen,
12En zet de kroon op het jaar van uw goedheid: Uw voetstappen druipen van vet,
13Zelfs de vlakten der steppen druipen er van. De heuvels zijn met gejubel omgord,
14De weiden met kudden bekleed, De dalen met koren getooid: Ze juichen en zingen!