9 And when he had opened the fifth seal, I saw under the altar the souls of them that were slain for the word of God, and for the testimony which they held:
10 And they cried with a loud voice, saying, How long, O Lord, holy and true, dost thou not judge and avenge our blood on them that dwell on the earth?
11 And white robes were given unto every one of them; and it was said unto them, that they should rest yet for a little season, until their fellowservants also and their brethren, that should be killed as they were, should be fulfilled.
1Josias' naam is als geurige wierook, Met zout gemengd, het werk van den balsembereider; Zijn gedachtenis is zoet als honing in de mond, En als een lied bij een wijngelag.
2Want hij ontstak in toorn over onze afval, En maakte een eind aan de gruwel der afgoden.
3Hij richtte zijn hart geheel op God; In zondige tijden beoefende hij de deugd.
4Behalve David, Ezekias en Josias, Hebben zij allen gezondigd; Want zij verlieten de Wet van den Allerhoogste, De koningen van Juda, zij allen.
5Zo gaven zij hun macht aan een ander, En hun glorie aan een vreemd volk,
6Dat de heilige stad in brand stak, En haar straten verlaten liet liggen.
7Het was om Jeremias, dien ze hadden mishandeld, Ofschoon hij van de moederschoot af tot profeet was bestemd, Om neer te werpen, uit te rukken en te verdelgen, Maar ook om te bouwen, te planten en te herstellen.
8Ezekiël schouwde een visioen, En beschreef de gestalten bij de wagen.
9Ook riep hij de herinnering op van Job, Die de wegen der gerechtigheid heeft bewandeld.
10Ook de twaalf profeten wil ik prijzen: Moge hun gebeente hun graf ontspruiten; Want zij hebben Jakob genezen En door gelovig vertrouwen gered.
11Hoe zullen we Zorobabel prijzen! Hij toch was als een zegelring aan de rechterhand.
12Hoe ook, Jehosjóea, den zoon van Josadak? Want zij herbouwden in hun dagen de tempel, En richtten het heiligdom weer op, Voor eeuwige glorie bestemd.
13Nehemias: zijn gedachtenis blijve in ere! Want hij heeft onze ruïnen hersteld; Hij richtte onze puinhopen weer op, En bevestigde poorten en grendels.
14Als Henok zijn er weinigen op aarde geweest; Hij werd immers van de aarde ontrukt.
15En als Josef werd er niemand geboren, Zelfs zijn lijk werd nog zorgzaam bewaard. Maar de eerste van zijn broeders, de roem van zijn volk
16Sem, Set en Enos blijven in ere, En boven alle mensen gaat de glorie van Adam;