1Davids Schiggajon, dat hij den Heere gezongen heeft, over de woorden van Cusch, den zoon van Jemini. [07:2] Heere, mijn God, op U betrouw ik; verlos mij van al mijn vervolgers, en red mij.
2[07:3] Opdat hij mijn ziel niet rove als een leeuw, verscheurende, terwijl er geen verlosser is.
3[07:4] Heere, mijn God, indien ik dat gedaan heb, indien er onrecht in mijn handen is;
4[07:5] Indiën ik kwaad vergolden heb dien, die vrede met mij had; (ja, ik heb dien gered, die mij zonder oorzaak benauwde!)
5[07:6] Zo vervolge de vijand mijn ziel, en achterhale ze, en vertrede mijn leven ter aarde, en doe mijn eer in het stof wonen! Sela.
6[07:7] Sta op, Heere, in Uw toorn, verhef U om de verbolgenheden mijner benauwers, en ontwaak tot mij; Gij hebt het gericht bevolen.
7[07:8] Zo zal de vergadering der volken U omsingelen; keer dan boven haar weder in de hoogte.
8[07:9] De Heere zal den volken recht doen; richt mij, Heere, naar mijn gerechtigheid, en naar mijn oprechtigheid, die bij mij is.
9[07:10] Laat toch de boosheid der goddelozen een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige, Gij, Die harten en nieren beproeft, o rechtvaardige God!
10[07:11] Mijn schild is bij God, Die de oprechten van hart behoudt.
11[07:12] God is een rechtvaardige Rechter, en een God, Die te allen dage toornt.
12[07:13] Indiën hij zich niet bekeert, zo zal Hij Zijn zwaard wetten; Hij heeft Zijn boog gespannen, en dien bereid.
13[07:14] En heeft dodelijke wapenen voor hem gereed gemaakt; Hij zal Zijn pijlen tegen de hittige vervolgers te werk stellen.
14[07:15] Ziet, hij is in arbeid van ongerechtigheid, en is zwanger van moeite, hij zal leugen baren.
15[07:16] Hij heeft een kuil gedolven, en dien uitgegraven, maar hij is gevallen in de groeve, die hij gemaakt heeft.
16[07:17] Zijn moeite zal op zijn hoofd wederkeren, en zijn geweld op zijn schedel nederdalen.
17[07:18] Ik zal den Heere loven naar Zijn gerechtigheid, en den Naam des Heeren, des Allerhoogsten, psalmzingen.