1Voor den opperzangmeester, op Schoschannim; een getuigenis, een psalm van Asaf. [080:2] O Herder Israëls! neem ter ore, Die Jozef als schapen leiddet; Die tussen de cherubim zit, verschijn blinkende.
2[080:3] Wek Uw macht op voor het aangezicht van Efraïm, en Benjamin, en Manasse, en kom tot onze verlossing.
3[080:4] O God! breng ons weder, en laat Uw aanschijn lichten, zo zullen wij verlost worden.
4[080:5] O Heere, God der heirscharen! hoe lang zult Gij roken tegen het gebed Uws volks?
5[080:6] Gij spijst hen met tranenbrood, en drenkt hen met tranen uit een drieling.
6[080:7] Gij hebt ons onzen naburen tot een twist gesteld, en onze vijanden spotten onder zich.
7[080:8] O God der heirscharen! breng ons weder, en laat Uw aangezicht lichten; zo zullen wij verlost worden.
8[080:9] Gij hebt een wijnstok uit Egypte overgebracht, hebt de heidenen verdreven, en hebt denzelven geplant;
9[080:10] Gij hebt de plaats voor hem bereid, en zijn wortelen doen inwortelen, zodat hij het land vervuld heeft.
10[080:11] De bergen zijn met zijn schaduw bedekt geweest, en zijn ranken waren als cederbomen Gods.
11[080:12] Hij schoot zijn ranken uit tot aan de zee, en zijn scheuten tot aan de rivier.
12[080:13] Waarom hebt Gij zijn muren doorgebroken, zodat allen, die den weg voorbijgaan, hem plukken?
13[080:14] Het zwijn uit het woud heeft hem uitgewroet, en het wild des velds heeft hem afgeweid.
14[080:15] O God der heirscharen! keer toch weder; aanschouw uit den hemel, en zie, en bezoek dezen wijnstok,
15[080:16] En den stam, dien Uw rechterhand geplant heeft, en dat om den zoon, dien Gij U gesterkt hebt!
16[080:17] Hij is met vuur verbrand; hij is afgehouwen; zij komen om van het schelden Uws aangezichts.
17[080:18] Uw hand zij over den man Uwer rechterhand, over des mensen zoon, dien Gij U gesterkt hebt.
18[080:19] Zo zullen wij van U niet terugkeren; behoud ons in het leven, zo zullen wij Uw Naam aanroepen.
19[080:20] O Heere, God der heirscharen! breng ons weder; laat Uw aanschijn lichten, zo zullen wij verlost worden.