9 And when he had opened the fifth seal, I saw under the altar the souls of them that were slain for the word of God, and for the testimony which they held:
10 And they cried with a loud voice, saying, How long, O Lord, holy and true, dost thou not judge and avenge our blood on them that dwell on the earth?
11 And white robes were given unto every one of them; and it was said unto them, that they should rest yet for a little season, until their fellowservants also and their brethren, that should be killed as they were, should be fulfilled.
1Een lied Hammaaloth, van Salomo. Zo de Heere het huis niet bouwt, te vergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan; zo de Heere de stad niet bewaart, te vergeefs waakt de wachter.
2Het is te vergeefs, dat gijlieden vroeg opstaat, laat opblijft, eet brood der smarten; het is alzo, dat Hij het Zijn beminden als in den slaap geeft.
3Ziet, de kinderen zijn een erfdeel des Heeren; des buiks vrucht is een beloning.
4Gelijk de pijlen zijn in de hand eens helds, zodanig zijn de zonen der jeugd.
5Welgelukzalig is de man, die zijn pijlkoker met dezelve gevuld heeft; zij zullen niet beschaamd worden, als zij met de vijanden spreken zullen in de poort.