7 Many waters cannot quench love, neither can the floods drown it: if a man would give all the substance of his house for love, it would utterly be contemned.
1Een psalm van David, voor den opperzangmeester, voor Jeduthun. [039:2] Ik zeide: Ik zal mijn wegen bewaren, dat ik niet zondige met mijn tong; ik zal mijn mond met een breidel bewaren, terwijl de goddeloze nog tegenover mij is.
2[039:3] Ik was verstomd door stilzwijgen, ik zweeg van het goede; maar mijn smart werd verzwaard.
3[039:4] Mijn hart werd heet in mijn binnenste, een vuur ontbrandde in mijn overdenking; toen sprak ik met mijn tong:
4[039:5] Heere! maak mij bekend mijn einde, en welke de mate mijner dagen zij; dat ik wete, hoe vergankelijk ik zij.
5[039:6] Zie, Gij hebt mijn dagen een handbreed gesteld, en mijn leeftijd is als niets voor U; immers is een ieder mens, hoe vast hij staat, enkel ijdelheid. Sela.
6[039:7] Immers wandelt de mens als in een beeld, immers woelen zij ijdellijk; men brengt bijeen, en men weet niet, wie het naar zich nemen zal.
7[039:8] En nu, wat verwacht ik, o Heere! Mijn hoop, die is op U.
8[039:9] Verlos mij van al mijn overtredingen; en stel mij niet tot een smaad des dwazen.
9[039:10] Ik ben verstomd, ik zal mijn mond niet opendoen, want Gij hebt het gedaan.
10[039:11] Neem Uw plage van op mij weg, ik ben bezweken van de bestrijding Uwer hand.
11[039:12] Kastijdt Gij iemand met straffingen om de ongerechtigheid, zo doet Gij zijn bevalligheid smelten als een mot; immers is een ieder mens ijdelheid. Sela.
12[039:13] Hoor, Heere! mijn gebed, en neem mijn geroep ter ore; zwijg niet tot mijn tranen; want ik ben een vreemdeling bij U, een bijwoner, gelijk al mijn vaders.
13[039:14] Wend U van mij af, dat ik mij verkwikke, eer dat ik heenga, en ik niet meer zij.