9 And when he had opened the fifth seal, I saw under the altar the souls of them that were slain for the word of God, and for the testimony which they held:
10 And they cried with a loud voice, saying, How long, O Lord, holy and true, dost thou not judge and avenge our blood on them that dwell on the earth?
11 And white robes were given unto every one of them; and it was said unto them, that they should rest yet for a little season, until their fellowservants also and their brethren, that should be killed as they were, should be fulfilled.
1Een onderwijzing van Ethan, den Ezrahiet. [089:2] Ik zal de goedertierenheid des Heeren eeuwiglijk zingen; ik zal Uw waarheid met mijn mond bekend maken, van geslacht tot geslacht.
2[089:3] Want ik heb gezegd: Uw goedertierenheid zal eeuwiglijk gebouwd worden; in de hemelen zelve hebt Gij Uw waarheid bevestigd, zeggende:
3[089:4] Ik heb een verbond gemaakt met Mijn uitverkorene; Ik heb Mijn knecht David gezworen:
4[089:5] Ik zal uw zaad tot in eeuwigheid bevestigen, en uw troon opbouwen van geslacht tot geslacht. Sela.
5[089:6] Dies loven de hemelen Uw wonderen, o Heere! ook is Uw getrouwheid in de gemeente der heiligen.
6[089:7] Want wie mag in den hemel tegen den Heere geschat worden? Wie is den Heere gelijk, onder de kinderen der sterken?
7[089:8] God is grotelijks geducht in den raad der heiligen, en vreselijk boven allen, die rondom Hem zijn.
8[089:9] O Heere, God der heirscharen! wie is als Gij, grootmachtig, o Heere! en Uw getrouwheid is rondom U.
9[089:10] Gij heerst over de opgeblazenheid der zee; wanneer haar baren zich verheffen, zo stilt Gij ze.
10[089:11] Gij hebt Rahab verbrijzeld als een verslagene; Gij hebt Uw vijanden verstrooid met den arm Uwer sterkte.
11[089:12] De hemel is Uwe, ook is de aarde Uwe; de wereld en haar volheid, die hebt Gij gegrond.
12[089:13] Het noorden en het zuiden, die hebt Gij geschapen; Thabor en Hermon juichen in Uw Naam.
13[089:14] Gij hebt een arm met macht; Uw hand is sterk, Uw rechterhand is hoog.
14[089:15] Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Uws troons; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn henen.
15[089:16] Welgelukzalig is het volk, hetwelk het geklank kent; o Heere! zij zullen in het licht Uws aanschijns wandelen.
16[089:17] Zij zullen zich den gansen dag verheugen in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden.
17[089:18] Want Gij zijt de heerlijkheid hunner sterkte; en door Uw welbehagen zal onze hoorn verhoogd worden .
18[089:19] Want ons schild is van den Heere, en onze koning is van den Heilige Israëls.
19[089:20] Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uw heilige, en gezegd: Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd.
20[089:21] Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd;
21[089:22] Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken.
22[089:23] De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken.
23[089:24] Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen.
24[089:25] En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden.
25[089:26] En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren.
26[089:27] Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils!
27[089:28] Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde.
28[089:29] Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven.
29[089:30] En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen.
30[089:31] Indiën zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen;
31[089:32] Indiën zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden;
32[089:33] Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen.
33[089:34] Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen.
34[089:35] Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen.
35[089:36] Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege!
36[089:37] Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon.
37[089:38] Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela.
38[089:39] Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde.
39[089:40] Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde.
40[089:41] Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen.
41[089:42] Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest.
42[089:43] Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd.
43[089:44] Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd.
44[089:45] Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten.
45[089:46] Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela.
46[089:47] Hoe lang, o Heere! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur?
47[089:48] Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben?
48[089:49] Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela.
49[089:50] Heere! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw?
50[089:51] Gedenk, Heere! aan den smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken.
51[089:52] Waarmede, o Heere! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden.
52[089:53] Geloofd zij de Heere in eeuwigheid! Amen, ja, amen.