9 And when he had opened the fifth seal, I saw under the altar the souls of them that were slain for the word of God, and for the testimony which they held:
10 And they cried with a loud voice, saying, How long, O Lord, holy and true, dost thou not judge and avenge our blood on them that dwell on the earth?
11 And white robes were given unto every one of them; and it was said unto them, that they should rest yet for a little season, until their fellowservants also and their brethren, that should be killed as they were, should be fulfilled.
1Zingt den Heere een nieuw lied; zingt den Heere, gij ganse aarde!
2Zingt den Heere, looft Zijn Naam; boodschapt Zijn heil van dag tot dag.
3Vertelt onder de heidenen Zijn eer, onder alle volken Zijn wonderen.
4Want de Heere is groot, en zeer te prijzen; Hij is vreselijk boven alle goden.
5Want al de goden der volken zijn afgoden; maar de Heere heeft de hemelen gemaakt.
6Majesteit en heerlijkheid zijn voor Zijn aangezicht, sterkte en sieraad in Zijn heiligdom.
7Geeft den Heere, gij geslachten der volken! geeft den Heere eer en sterkte.
8Geeft den Heere de eer Zijns Naams; brengt offer, en komt in Zijn voorhoven.
9Aanbidt den Heere in de heerlijkheid des heiligdoms; schrikt voor Zijn aangezicht, gij ganse aarde.
10Zegt onder de heidenen: De Heere regeert; ook zal de wereld bevestigd worden, zij zal niet bewogen worden; Hij zal de volken richten in alle rechtmatigheid.
11Dat de hemelen zich verblijden, en de aarde zich verheuge, dat de zee bruise met haar volheid.
12Dat het veld huppele van vreugde met al wat er in is, dat dan al de bomen des wouds juichen.
13Voor het aangezicht des Heeren; want Hij komt, want Hij komt, om de aarde te richten; Hij zal de wereld richten met gerechtigheid, en de volken met Zijn waarheid.